DE OORSPRONG VAN DE FAMILIE (VAN) MEIRHAEGHE
Meerhaeghe – Walem – Wortegem. Meer dan een millennium reeds zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden. Halfweg de 10de eeuw worden ze in één adem genoemd in enkele schenkingsakten waarbij Arnulf I, graaf van Vlaanderen, in zijn stervensuur en als pasmunt voor het hiernamaals, een aantal bezittingen overmaakt aan de Sint-Pietersabdij te Gent. In deze documenten, die de oudste schriftelijke sporen bevatten i.v.m. de geschiedenis van het dorp, treffen we de drie plaatsnamen, waar we achtereenvolgens op inzoomen, in elkaars gezelschap aan: Wortegem - Walem - Meerhaeghe.
1 WORTEGEM
Onderhavige studie zal uitwijzen, dat de stamboom Van Meirhaeghe in de zandleemgrond van de Oost-Vlaamse gemeente Wortegem wortelt. Daar situeert zich het toponiem Meerhage waar de familienaam van werd afgeleid en daar ook treffen we in de 13de eeuw de eerste Van Meirhaeghes aan. Onze naamgenoten bleven er eeuwenlang - en tot op vandaag - wonen. De eerste negen generaties ontplooiden zich tussen 1200 en 1500 zelfs bijna volledig binnen de dorpsgrenzen van het dorp. Het Wortegem waar wij het hier over hebben, is uiteraard het dorp van vóór de fusies van gemeenten van 1971, toen het verenigd werd met Petegem a/d Schelde, Moregem en Elsegem, en van 1977 toen ook nog een deel van Ooike aan de fusiegemeente Wortegem-Petegem werd toegevoegd. Waar de oppervlakte van het huidige Wortegem-Petegem 4195 hectaren bedraagt, telde het Wortegem dat ons aanbelangt 1567 hectaren waarvan een groot gedeelte altijd al flink bebost was en dat nog steeds is.
Een laatste golfslag van de Vlaamse Ardennen spoelde het dorp tegen de provinciegrens met West-Vlaanderen aan, waar het omringd wordt door de buren Anzegem, Waregem, Nokere, Ooike, Moregem en Petegem (zie plattegrond). Het dorp heeft dus een heuvelig terrein en ontwikkelde zich rond drie kernen – Oud-Moregem, Walem en Wortegem-dorp zelf - die zich alle drie op de hoogtekam situeren die de vallei van Schelde en Leie van elkaar scheidt. De aanleg van wegen - o.m. de Meirhaeghestraat - langs de hoogtelijnen, wijst op vóór-Romeinse bewoning. Wortegem leefde in die dagen in de schaduw van buurdorp Petegem, waar de burcht stond die door de Frankische koningen van het tweede vorstenhuis bewoond werd. De latere heren van Petegem waren bers of baronnen van Vlaanderen. Gewijde van Dampierre bouwde er een kasteel en zijn vrouw Isabella Van Namen stichtte er in 1279 de abdij van Sint-Clara, beter gekend als Beaulieu. Wortegem ligt op de aloude verbindingsweg van Oudenaarde met Waregem en Kortrijk. Net zoals het vandaag tot het arrondissement Oudenaarde behoort, ressorteerde het uitgesproken agrarische en groene Wortegem tijdens het Ancien Régime onder de kasselrij Oudenaarde en was het sociaal-economisch op deze stad georiënteerd. De huidige neogotische kerk, die teruggaat op een romaanse kerkje dat in de 16de eeuw werd uitgebreid, is toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Ook de pestheilige Sint-Rochus wordt er vereerd en gediend. De parochie behoorde tot halfweg de 16de eeuw tot het bisdom Doornik en sedertdien tot het bisdom Gent[1].
De lezer herinnert zich uit de lessen geschiedenis hoe de ambitieuze Romeinse veldheer Julius Caesar in het jaar 57 vóór Christus met het zwaard in aanslag de Oud-Belgen die in onze gebieden woonden, kwam beschaven. Ambiorix en Boduognat werden, na taai verzet, in de pan gehakt en bepaalde volksstammen werden kompleet geëlimineerd. Tweeduizend jaar later troosten wij ons met die ene zinsnede uit De Bello Gallico, het oorlogsdagboek van Caesar, waarin hij schrijft dat van alle Galliërs de Belgen de dappersten zijn. Omstreeks het begin van onze tijdrekening lag Wortegem in de grensstreek van de woongebieden der Menapiërs en Nerviërs. Na de Romeinse verovering begon een vier eeuwen durende kolonisatie, waarvan talrijke Gallo-Romeinse sporen in de streek van Oudenaarde werden teruggevonden. Tijdens deze periode werd de pressie van de Germaanse volksstammen uit Centraal Europa steeds groter en Rome had het almaar moeilijker om aan die druk te blijven weerstaan. Op oudejaarsavond van het jaar 406 stak één van die stammen, de Franken, de Rijn over en trok ook ons land binnen. Enkele decennia eerder reeds waren Frankische inwijkelingen naar het gebied tussen Leie en Schelde afgezakt. Ze namen er de Gallo-Romeinse nederzettingen in gebruik en drongen hun taal en gewoonten op aan de plaatselijke, oorspronkelijk Keltische bevolking, met wie ze zich vrij probleemloos lijken vermengd te hebben.
Net als in onze familienaam Meirhaeghe, waarover verder meer, klinkt ook in de dorpsnaam Wortegem nog een verre echo na van die Frankische oorsprong. Naar analogie van plaatsnamen die eindigen op hem, is de naam Wortegem afgeleid van de naam van een Frankische hoofdman die Warato of Warto heette. De lieden die tot Warto’s stam of sibbe behoorden, werden de Wartingen genoemd. Hun woonplaats of heim / he(e)m heette dan Wartingenhem, d.w.z. : de woonplaats van de lieden van Warto. De schrijfwijze van de dorpsnaam evolueerde naderhand van Wartinghem over Wartighem en Worteghem tot het huidige Wortegem. Net zoals de buurdorpen Moregem en Elsegem, bezit ook Wortegem een driehoekig dorpsplein. Dit gegeven verwijst eveneens naar de Frankische oorsprong, aangezien de kern van Frankische nederzettingen meestal uit een driehoekige dries bestond [2].
2 WALEM
Wellicht gaat de oorsprong van het op een droge helling gelegen hof van Walem, die gedurende minstens anderhalf millennium de belangrijkste hoeve van het dorp was, terug op een Gallo-Romeinse villa die door één van de vooraanstaande Wartingen in bezit werd genomen. De naam van deze hoeve, die het centrum was van de latere heerlijkheid van Walem - en die eind 16de eeuw door Franchoys Van Meerhaghe (XII.2) werd uitgebaat - heeft eveneens Frankische wortels. Het oude Walem of Walehem zou woonplaats van de Waal betekenen. Maar misschien moeten we, ook al wegens het ontbreken van de genitief- en tussenvorm Walinghem, eerder opteren voor andere naamverklaring. Het eerste gedeelte van de hoevenaam Wal(e) lijkt immers verwant te zijn met waal, wal of wel wat poel, kolk, watering of bron betekent [3]. Nu zijn er in de onmiddellijke omgeving van de hoeve inderdaad bronnen aanwezig die de één hectare grote Walemse vijver en de Leiewaarts vloeiende Walembeek vormen. Het water van deze bronnen en beek werd naderhand aangewend om de watermolen van Walem – die zeker reeds in de 14de eeuw en wellicht al in de 10de eeuw bestond - van drijfkracht te voorzien. Zou Walem ook niet woonplaats bij de wale of de bron / beek kunnen betekenen[4] ?
Tijdens de vroege middeleeuwen was Vlaanderen een missioneringsgebied waar zendelingen uit den vreemde aan onze verre heidense voorzaten Het Woord en De Goede Boodschap kwamen verkondigen. Vanaf de 7de eeuw werden onze kontreien gekerstend, o.m. onder impuls van Sint-Amandus die te Gent op de Blandijnberg de Sint-Pietersabdij stichtte. Naderhand beperkte de abdij haar aktiviteiten niet tot zielenzorg en het beheer van de geestelijke goederen; haar interesse ging evenzeer uit naar het verwerven van materiële rijkdom en politieke macht. In de loop van de 10de, 11de en 12de eeuw namen de abdijbezittingen een geweldige uitbreiding door aankopen, ontginningen en schenkingen. Haar reusachtig grondbezit omvatte talloze landerijen in het Gentse, het Land van Aalst, het Land van Waas, in het Kortrijkse, rond Doornik, in Zeeuws-Vlaanderen en zelfs in Engeland [5]. Sporen van de vroege geschiedenis van Wortegem, van de heerlijkheid van Walem én van de Van Meirhaeghes die eeuwenlang binnen dit dorp en deze heerlijkheid woonden, werd voor een groot deel door de monniken van de Gentse Sint-Pietersabdij geschreven.
Zoals gezegd duiken de namen Wortegem, Walem en Meerhage halfweg de 10de eeuw voor de eerste keer op in de alleroudste geschreven documenten, waar ze in elkaars gezelschap genoemd worden. Het gaat hier om een aantal schenkingsakten waarbij graaf van Vlaanderen Arnulf I, een reeks belangrijke bezittingen aan de Sint-Pietersabdij overmaakt. Op 2 juli 964 schenkt hij de kerk, gelegen in de plaats Wrattingim of Wortegem. Binnen het jaar - op 27 maart 965 - wijst hij op zijn sterfbed ook zijn domein Walem toe aan de Sint-Pietersabdij [6]. ‘s Anderendaags – op 28 maart 965 – schenkt zijn schoonzoon Diederik, volgens de laatste wilsbeschikking van zijn schoonvader, aan de Sint-Pietersabdij zijn bezit Walehem of Walem, met al zijn afhankelijkheden waaronder het plaatsje Merahaga of Meerhage [7]. Zo kon en zou de abdij van Sint-Pieters gedurende meer dan acht eeuwen duidelijk haar invloed laten gelden binnen de Wortegemse leefgemeenschap. Op deze wijze ook zijn Wortegem, Walem en de Van Meirhaeghes sinds mensenheugenis met elkaar verbonden.
Sedert de Frankische landname hadden de oorspronkelijk vrije domeinen hun zelfstandigheid verloren, wellicht toen ze bij de machthebbers bescherming zochten tegen de Noormannen die tijdens de 8ste en 9de eeuw ook alhier hun raids uitvoerden en de Leie- en Scheldeboorden afstroopten. Deze domeinen werden ingeschakeld in een feodale structuur en vanaf het midden van de 9de eeuw werden ze heerlijkheden, d.w.z. welbepaalde rechtsgebieden waarover de bezitter of de heer een aantal overheidsrechten uitoefende, zoals het recht om renten en cijnzen (belastingen) te innen en het justitierecht. Op die manier zal ook het aloude domein van Walem zijn onafhankelijkheid verspeeld hebben en daarnet zagen we dat het in de 10de eeuw tot de persoonlijke bezittingen van de graaf van Vlaanderen behoorde. Na de voormelde schenking van Arnulf I, werd de abt van Sint-Pieters uit Gent de heer van de heerlijkheid van Walem, die zich uitstrekte over een gedeelte van Wortegem en Ooike (zie schetskaart Walem [8]).
Aangezien de heer uiteraard niet in al zijn domeinen persoonlijk aanwezig kon zijn, stelde hij een vertegenwoordiger of een baljuw aan die de heerlijkheid in zijn naam beheerde. De baljuw behartigde dus de plaatselijke belangen van de heer en stond ook in voor recht en orde binnen zijn rechtsgebied. Hij duidde eveneens de schepenen aan die door de heer benoemd werden. Baljuw en schepenen bestuurden de heerlijkheid en werden gerecruteerd uit de voornaamste, plaatselijke geslachten of familieclans. We zullen zien dat telgen uit de clan Van Meirhaeghe vanaf de 14de eeuw en dat gedurende de volgende vier eeuwen in de Walemse schepenbank zetelden en dus hun rol speelden in het plaatselijke openbaar leven. De activiteiten van de schepenbank omvatten, naast de bestuurlijke zaken, ook registraties i.v.m. verkopingen, verpachtingen, borgstellingen, schenkingen, betwistingen, criminele zaken enz. De kleine dingen des levens werden dus ter plaatse geregeld, doch op de achtergrond stond steeds de abt van Sint-Pieters aan wie men verantwoording schuldig was en die nauwlettend in het oog hield of hij niet in zijn belangen geschaad werd. Verderop zullen we zien hoe Franchoys Van Meirhaeghe (XII.2) het omstreeks 1590 zwaar aan de stok kreeg met de abt over enkele niet nageleefde pachtovereenkomsten en daarvoor zelfs gevankelijk naar Gent werd gevoerd.
Tijdens de tweede helft van de 12de eeuw was de abdij van Sint-Pieters in een crisistoestand geraakt en op het einde van de 13de eeuw stond zij op de rand van het failliet. In een poging om de zaak te saneren, werd een inventaris opgemaakt van wat er de abdij nog restte aan bezittingen en inkomsten. Omstreeks 1281 liet de abt ook de Wortegemse bezittingen te boek stellen en uitgerekend in deze inventaris vonden we de namen terug van de eerste bij naam genoemde Van Meirhaeghes [9]. Deze inventaris uit 1281 beschrijft de onroerende goederen die de Sint-Pietersabdij in parochia de Wortenghem, meer bepaald in de heerlijkheid van Walem, bezat. Daaruit blijkt dat het hof van Walem of de abdijhoeve zelf circa 40 hectaren groot was en dat de globale opbrengst aan renten en cijnzen 54 pond, 12 schellingen en 11 deniers bedroeg. Het eigenlijke hof van Walem vormde de oorspronkelijke reserve of het fonsier van het domein. Dit was het deel dat door de eigenaar of in dit geval door de pachter – die meestal ook het baljuwsambt vervulde - rechtstreeks werd uitgebaat. Deze laatste betrok de centrale hoeve die de woning, stallingen, schuren, bakhuis, smidse en molen omvatte. De gronden van de reserve lagen in grote blokken dichtbij de hoeve en omspanden een geheel van kouters (Walem den cautere) die het oudste en voornaamste landbouwland van het domein vormden.
1. Kasteel van Nokere 2. Watermolen van Walem 3.Boonzakmolen 4. Watermolen Moregem
+-+-+-+-+- : parochiegrens Wortegem
- - - - - - - - : grens heerlijkheid van Walem
Naast de reserve waren er ook nog de tenures. Dit waren de rentegronden van de heerlijkheid die slechts onrechtstreeks bijdroegen tot de inkomsten van de heer. Deze tenures waren kleinere uitbatingen die bewoond werden door lieden die eertijds van de heer een stuk grond ter beschikking gekregen hadden om het voor eigen rekening te bewerken. De houders of uitbaters van die tenures hadden natuurlijk ook verplichtingen tegenover de heer : ze moesten een deel van de opbrengst afstaan en/of een vergoeding in baar geld of in natura betalen én diensten of karweien presteren op het centrale hof. Die tenures, waarop ook onze voorouders woonden, waren door de heer slechts ter beschikking gesteld van zijn onderhorigen of laten. De dood van de houder of pachter, maakte een einde aan deze relatie, doch de heer stelde in de praktijk de grond ter beschikking van de erfgenamen. Er moesten dan evenwel successierechten betaald worden die doodkoop genoemd werden. Tot op het einde van de 11de eeuw konden de laten deze gronden niet vrijelijk verkopen of schenken. Later kon dit wel, mits het betalen van de wandelkoopsom aan de heer. Tot op het einde van de 18de eeuw kreeg de heer zijn jaarlijkse natura- of penningrenten en moest hij vergoed worden bij overerving, verkoop of schenking van onroerende goederen die binnen zijn domein gelegen waren. Het recht op diensten of karweien en de schenkingen in natura, werden in de loop der jaren vervangen door een geldelijke vergoeding. De rentegronden die onder de heerlijkheid van Walem ressorteerden, bedroegen in de 16de eeuw 161 bunder of 228 hectaren. Reserve én rentegronden samen zouden dan zo’n 285 hectaren groot geweest zijn. Daarmee besloeg Walem dus ongeveer 20% van de oppervlakte van het dorp Wortegem. We zullen de Van Meirhaeghes aantreffen als uitbaters van hofsteden op de Walemse rentegronden (tenures) én als pachters van de reserve of abdijhoeve van Walem zelf.
Een tweede inventaris of renteboek van omstreeks 1288 wijst uit dat de rentegronden van Walem in een twintigtal sectoren met een variërende oppervlakte waren verdeeld [10]. Deze sectoren werden servitia, diensten of roepen genoemd. Elke roep droeg de naam van een bewoner - man of een vrouw - die moest instaan voor het opbrengen van de aan de heer verschuldigde rente. Meestal was het de naam van de persoon die in de roep de belangrijkste hoeve bezat. Hij of zij moest er dan als verantwoordelijke voor zorgen dat de andere boeren die in zijn/haar roep woonden, hun deel van de rente betaalden. Eén van de Walemse roepen droeg de naam van Gertrudis van Merhaghe, had een oppervlakte van 12 bunder of 17 hectaren en was de op twee na grootste roep.
Dit renteboek leert ons niet alleen dat Gertrudis van Merhaghe tot de klasse der grotere gebruikers behoorde, maar ook dat de Van Meirhaeghes toen reeds een stevig gewortelde en vertakte struik vormden [11]. Er worden in dit renteboek immers acht naamgenoten genoemd en daarmee treedt de clan Van Meirhaeghe binnen Walem getalsmatig het sterkst naar voor, gevolgd door de clans Vanden Dorpe (7 vermeldingen), Vanden Houte (7), De Schietere (6) en Vander Helst (6). Namen als Van Meirhaeghe, Vanden Dorpe en De Schietere vinden we vier-, vijfhonderd jaar later nog steeds terug onder de dorpsnotabelen. Deze toonaangevende geslachten zullen via een welbepaalde huwelijkspolitiek ettelijke keren met elkaar verbonden worden. Het lijkt erop dat hier, in de tweede helft van de 13de eeuw, reeds de basis werd gelegd van het familievermogen waarop die toonaangevende clans zullen gedijen die eeuwenlang een eersterangsrol zullen spelen binnen het Wortegemse dorpsleven. We mogen dus zonder meer stellen dat de Van Meirhaeghes tot de alleroudste en belangrijkste geslachten van Wortegem behoren.
[1] A. VERSCHOORE, Zo leefde Wortegem, Oudenaarde, 1979, L. DHONDT, Historische schets, p 9-24.
[2] A. VERSCHOORE, o.c., p. 31.
[3] C. TAVERNIER-VEREECKEN, Gentse Naamkunde, p. 542.
[4] M. COORNAERT, De Molens van de Heerlijkheid Walem in Wortegem. Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke” (JB.Gaverstreke), jrg 10, 1982, p. 71-88.
[5] Gids van de Gentse Sint-Pietersabdij, Stad Gent, 1976, p. 5-12.
[6] A. FAYEN, Liber Traditionum Sancti Petri Blandiniensis, 1906, p. 77.
[7] A. FAYEN, o.c., p. 78.
[8] M. COORNAERT, De Molens van de Heerlijkheid Walem in Wortegem. JB.Gaverstreke, jrg 10, 1982, p. 76.
[9] Rijksarchief Gent, Archief Sint-Pietersabdij (RAG, St.-Pieters), Reeks I, nr 125, Cartularium.
[10] RAG, St.-Pieters, I, nr 459.
[11] H. MEIRHAEGHE, Walem en zijn bevolking omstreeks 1280, ’t Meerminneke, Van Meirhaeghes Familiecontactblad, 1984, nr. 15, p. 2-9; nr 16 , p. 2-6.